zondag 13 september 2009

De onzin van vrouwentopsport


Hoewel de IAAF het heeft bevestigd noch ontkend, gaat het bericht de ronde dat de hardloopster Caster Semenya, winnares van het goud op de 800 meter bij het EK van Berlijn, een hermafrodiet is. Zij zou volgens de Sydney Morning Herald niet over eierstokken, maar over inwendige testikels beschikken, die het hormoon testosteron produceren, net als ‘normale’, uitwendige testikels.

De Afrikaanse atlete heeft vrijwillig een seksetest ondergaan, omdat er twijfels waren gerezen over haar geslacht. Toegegeven, Semenya heeft opvallend veel zogenoemd ‘mannelijke’ trekken. Ze heeft spiermassa, een vierkante kaaklijn, weinig borstontwikkeling en ook haar manier van lopen doet aan die van een man denken. Bovendien: ze loopt opvallend hard; harder dan haar concurrentes op de 800 meter. Nu komt dat wel vaker voor in de topsport, dat één van de deelnemers beduidend beter presteert dan de rest. Die deelnemer is dan doorgaans de winnaar. Zo won de Jamaicaan Usain Bolt al menigmaal het koningsnummer in de atletiek, de 100 meter, met grote overmacht. Maar Bolt wordt toegejuicht (hier en daar mompelt een zwartkijker iets over doping) terwijl Semenya wordt bespot. Een vrouw die zó hard kan lopen, is dat wel een vrouw?

Publiek en atleten drongen aan op een seksetest. Maar sekseteksten zijn al lange tijd omstreden. De verplichte seksetekst (voor vrouwelijke deelnemers) bij de Olympische Spelen werd in 1999 afgeschaft. Dick Swaab legde in NRC Handelsblad al eens uit waarom: zo’n test is namelijk niet zo simpel. Bij de oude Grieken was het onderscheid dat nog wel: had je een penis, dan mocht je meedoen aan de Olympische Spelen. Had je die niet, dan werd je uitgesloten van deelname. Aangezien men gewoon was naakt te sporten, was een seksetest overbodig. Maar tegenwoordig wordt het onderscheid niet meer alleen gemaakt op basis van de aan- of afwezigheid van een penis, het uitwendige geslacht. Er is sprake van een inwendig geslacht, van een chromosomaal geslacht en van een gender-identiteit: het feit of iemand zich man of vrouw voelt. Om het nog ingewikkelder te maken komen die geslachten soms niet met elkaar overeen. Een seksetest moet daarom worden uitgevoerd door verschillende specialisten, die wellicht allemaal tot een verschillende conclusie komen.

De olympische seksetest bepaalde in eerste instantie het chromosomale geslacht: vrouwen hebben twee X-chromosomen, terwijl mannen over één X- en één Y-chromosoom beschikken. Dit bleek echter weinig zinvol: mannen hebben inderdaad op sportief gebied een biologisch voordeel op vrouwen (zij zijn gemiddeld langer en hebben meer spierkracht) maar dit voordeel wordt niet één op één veroorzaakt door hun Y-chromosoom. Sterker nog, er zijn vrouwen met een afwijkend chromosoom-patroon, die genetisch volledig man zijn (XY), maar zich toch tot vrouw ontwikkelen en op sportief gebied totaal geen voordeel hebben van hun ‘afwijking’. Betere prestaties op sportief gebied worden namelijk veroorzaakt door een grotere testosteronproductie. Nu kan de testosteronproductie in het menselijk lichaam om allerlei redenen hoger zijn dan gemiddeld, zowel bij vrouwen als bij mannen. Vermoedelijk heeft Bolt een hogere testosteronspiegel dan zijn minder presterende concurrenten. Het zou echter niet bij het IAAF of het IOC opkomen om hem om die reden uit de competitie te halen.

Dit gebeurt nu wellicht wel bij Semenya. Volgens de Sydney Morning Herald moet het IAAF nu onderzoeken of de atlete voordeel ondervindt van haar ‘toestand’. In dat geval kan haar de toegang tot de vrouwentopsport worden ontzegd, of zal haar gevraagd worden een behandeling te ondergaan. ‘Voordeel’ zal in deze context wel betekenen ‘sportief voordeel’. De vraag is dus of Semenya meer snelheid heeft dan haar tegenstandsters, vanwege haar inwendige testikels. Dat is nog helemaal niet zeker, want vrouwen als Semenya hebben weliswaar testosteronproducerende testikels, maar missen het effect van testosteron uit de eierstokken en de bijnieren, dat normale vrouwen wel hebben, aldus Swaab in bovengenoemde column.

Wat de uitslag ook zal zijn, de reputatie van de achttienjarige vrouw is inmiddels onherstelbaar geschaad en we kunnen slechts hopen dat dit niet ook geldt voor haar geestesleven. Afgezien daarvan roept de zaak vele vragen op. Moeten alle vrouwen met een relatief hoge testosteronspiegel worden uitgesloten van deelname aan topsport? Het lijkt absurd, want in de mannelijke topsport zijn het meestal ook de mannen met de hoogste testosteronspiegel die de beste prestaties neerzetten. Maar wat doen we dan met meisjes met een congenitale bijnierhyperplasie, die daardoor meer testosteron aanmaken dan gemiddeld? Of met vrouwen die behalve een hoge testosteronspiegel ook nog andere mannelijke kenmerken of een mannelijk chromosoom hebben? Het lijkt niet eerlijk dat zij zoveel vooroordelen hebben boven hun ‘normale’ concurrentes.

Maar wat is ‘niet eerlijk’ in deze context? Het is maar hoe je het bekijkt. Is het niet eerlijk dat de sprinter Bolt zoveel meer aanleg heeft dan al zijn concurrenten? Moeten we hem om die reden uitsluiten van deelname? Natuurlijk niet. In de topsport is het nu eenmaal zo dat degene met de meeste aanleg wint. Testosteron is wellicht de sleutel tot die aanleg, tenminste bij sporten waarin snelheid of kracht wordt gemeten. Misschien moeten we daarom accepteren dat vrouwen zoals Semenya het beste presteren. We moeten niet hun leven verpesten met seksetesten en beschuldigingen, maar hun toejuichen en behangen met medailles: zij zijn immers de snelste en verdienen het te winnen.

Of we moeten ons afvragen of topsport voor vrouwen eigenlijk wel zinvol is als we niet in staat blijken de groep op een eerlijke manier af te bakenen. ‘Man’ en ‘vrouw’ blijken eens te meer geen absolute categorieën. Er zijn individuen die tussen deze twee categorieën doorglippen. Het zijn misschien kleine aantallen, maar juist in de topsport vallen deze mensen op, omdat zij zich als vrouw presenteren, maar door hun ‘mannelijke’ kenmerken beter presteren dan andere vrouwen. In de échte topsport, de mannensport, kunnen zij niet mee, maar zij zijn wel de besten onder de minder presterende categorie, de minkukels van de sport, de vrouwen. Pierre de Coubertin, mede-oprichter van het Internatinaal Olympisch Comité (IOC) verwoordde het in 1912 zo: ‘deelname van vrouwen aan de spelen is onpraktisch, oninteressant en ongepast'. Bij de laatste kwalificatie zet ik mijn vraagtekens.

donderdag 20 augustus 2009

Opdracht voor mijn zus


Mijn zus, die niet alleen schrijver, journalist, vriendin en lievelingszus, maar ook nog schilder is, portretteert oude, wijze mannen, in een serie getiteld: Look-alikes of WiseOldMEN. Over het hoe, waarom en waartoe van de serie vertelt zij het beste zelf. Maar haar uitleg zette mij aan het denken. Word je wijzer van het kijken naar wijsheid? En de rimpels die je daarvan krijgt, zijn dat echt denkrimpels, of ontstaan ze door het turen? Waarom is wijsheid nooit mooi en jong, maar altijd oud en gerimpeld? Maar vooral: spreekt de wijsheid van hen die nooit werden verbeeld minder tot onze verbeelding dan de wijsheid van hen die vanaf doeken, voetstukken en fotopapier op ons neerzien?

Al jaren van mijn werkzame leven worstel ik mij door de geschriften van hele dode mannen. Met heel erg dood bedoel ik hier meer dan zeshonderd jaar. Zij leefden in een tijd, de veertiende eeuw, waarin mannen misschien niet zo heel erg oud werden, maar wel heel erg wijs konden zijn. Mijn hele-dode-mannen waren filosofen en theologen (de wetenschappers van die tijd) aan de belangrijkste universiteit ter wereld, die van Parijs. Zij waren niet alleen wijs, maar waren ook nog zo fortuinlijk het monopolie op wijsheid te bezitten. Misschien hadden ze wat concurrentie van mannen uit Oxford, en de nieuwe universiteiten in Centraal Europa, maar verder hoefden zij zich nog niet druk te maken over een almaar uitdijend, concurrerend en onoverzichtelijk netwerk van intellectuele activiteit in alle talen van Babylon. De wijsheid was, net als zij, thuis aan hun alma mater, in de universele Latijnse taal, en zij konden zich er dag en nacht aan laven.

Mijn wijze mannen, Johannes Buridanus (ca. 1300 – ca. 1361) en Marsilius van Inghen (ca. 1340 – 1396) zijn nooit waarheidsgetrouw verbeeld. Er was nog geen schilder, death or alive, die gestalte heeft gegeven aan Buridanus' oude, gerimpelde gezicht. (Interessant detail: als ik op google afbeeldingen op 'Buridanus' zoek, krijg ik mijn eigen foto!) Voor Marsilius is het iets minder droevig gesteld: zo vond ik in een manuscript van Marsilius' commentaar op Aristoteles’ Metaphysica een pentekening die de magister moet voorstellen. Maar dat is een magere oogst. Vier lijntjes, een paar krulletjes en een pukkel op zijn wang, that’s it. Op een andere, meer recente afbeelding die ik op de website van de Universiteit van Heidelberg vond, zit de pukkel trouwens ineens in zijn nek. Van andere middeleeuwse filosofen bestaan overigens wel talrijke, waarschijnlijk goedlijkende afbeeldingen, bijvoorbeeld van Thomas van Aquino (1224-1274), die zo dik moet zijn geweest dat zijn collegae Fransiscanen na zijn dood het vlees van zijn botten moesten koken, omdat hij anders niet in zijn kist paste. Maar niet van mijn wijze mannen.

Nu zijn mijn dode, wijze mannen ook niet zo heel erg beroemd. Sterker nog, het zou me niets verbazen als u nog nooit van hun namen heeft gehoord. De volgende anekdote is tekenend: toen in de jaren zeventig de campus van de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen gebouwd werd, en alle straten de namen van Nederlandse filosofen en wetenschappers gingen dragen, kreeg Marsilius van Inghen, die in Nijmegen geboren werd, bijna een eigen straat. Bijna, want de voorzitter van de stratencommissie kon Marsilius’ naam niet vinden in zijn encyclopedie en sprak zijn veto uit. De straat heet nu de ‘Thomas van Aquinostraat’. Was Thomas van Aquino een wijs man? Ja. Belangwekkend? Zeker. Maar Nederlands? Niet in de verste verte.

Nooit verbeeld en in de vergetelheid geraakt. Zou er een verband zijn? En zijn wij deze mannen en hun wijsheid dan vergeten omdat zij nooit verbeeld zijn, of zijn zij nooit verbeeld omdat wij hen vergeten zijn? Ik neem de proef op de som en geef mijn zus een belangrijke opdracht: verbeeld mijn dode magisters in de serie Look-alikes of WiseOldMEN. Verbeeld ze in een aura van wijsheid, waarheidsgetrouw voor zover je inbeeldingsvermogen dat toestaat. Zouden zij dan alsnog ontrukt worden aan de vergetelheid? Zouden zij eindelijk hun straat krijgen? Ik wacht rustig af…

donderdag 23 juli 2009

Glenfarclas


Ik ben weer aan het werk! Maar niemand die het ziet, want ik zit moederziel alleen op de zestiende verdieping van het Erasmusgebouw. Daarom meld ik het maar even.
Buiten zijn de vierdaagsefeesten in volle gang. Morgen zal de hele stad even stilstaan. Geen zin in feest? Vergeet het maar: u hebt verplicht vrij om naar de intocht van duizenden strompelende lopers te gaan kijken, die al vier dagen lang spijt hebben van hun inschrijving, maar dat onder invloed van adrenaline en gladiolen binnen mum van tijd weer vergeten zijn.
Maar allez, ik ben dus weer aan het werk gegaan. Op mijn bureau vond ik een fles whisky, van het merk Glenfarclas (cask strenght!), met een briefje eraan:

Bijgaand wordt u toegezonden:
1. ter bespreking/ behandeling
2. om te behouden.

Doorgekrast was de voorgedrukte mededeling: ‘na inzage retour’. Kijk, dat is nog eens goed terugkomen. Dank, lieve collega M! Jij snapt wat een vrouw nodig heeft als ze terugkomt van haar verlof. Ik zal het edele vocht met liefde bespreken/behandelen. Wellicht komt er nog wel een ode van. Over minnende turfgestookte zilte westenwind en zacht zeewier met een snuifje amoniak. Of over turfdoortrokken slokken mondvullend charisma, van wolgeverfde Schotten. Of over het goud van nuffige etablissementen met kortgerokte oberessen, die zelf enkel zoetgeschaafde cocktails drinken, en whisky schenken in lage bekerglazen (maar daar geen excuus voor vragen). Wie weet… maar laat ik niet op de zaken vooruit lopen.

dinsdag 7 juli 2009

Twitter en Lord Voldemort

Net terug van vakantie. (Het is hoogst onverstandig op media als hyves, facebook en blogspot te melden dat, wanneer en waar je op vakantie gaat, maar ik ga ervan uit dat dit niét geldt voor het melden van je thuiskomst). Anderhalve week ben ik op een niet nader te noemen plaats weg geweest van de wereld en heb ik mij voorbereid op mijn terugkomst in het échte leven, mijn reïntegratie in de maatschappij, het einde van de verwezing, ofwel: het einde van mijn verlof. Over twee weken stort ik mij weer in het leven van alledag, maak ik mij weer nuttig binnen mijn nutteloze discipline, hoor ik er weer helemaal bij.
Manlief wijst me er liefjes op dat ik mij vergis. Present op hyves, facebook, skype en blogspot waande ik me weliswaar een hippe, bijdetijdse wereldburger, maar helaas: de echte wereldburger TWITTERT, aldus manlief. Komt er dan nooit een einde aan de stroom digitale 'places to be'? Is bestaan waargenomen worden? Of is mijn bestaan slechts af te leiden uit al mijn digitale sporen, zoals een voetafdruk de (gewezen) aanwezigheid van een mens verraadt? Vooralsnog maar geen twitter voor mij. Zoveel fragmentatie kan niet goed zijn voor een mens. Vraag dat maar aan Lord Voldemort.

woensdag 17 juni 2009

Mijn eerste pasfoto


Een babyleven is een aaneenschakeling van eerste keren. Gisteren was Eva voor het eerst slachtoffer van een steeds totalitairder regime en werd haar eerste pasfoto gemaakt:

Ik: Goedemiddag. Ik wil mijn dochter laten bijschrijven in mijn paspoort.
Gemeentebeambte: Dat kan. Heeft u een pasfoto van de kleine?
I: … een pasfoto?
G: Ja.
I: Mijn dochter is drie maanden oud.
G: Een pasfoto is nodig om identiteitsfraude te voorkomen.
I: Maar over twee maanden ziet zij er heel anders uit.
G: Het is voor haar eigen veiligheid.
I: Want wie niets te verbergen heeft…
G: Pardon?
I: Laat maar.
G: Regels zijn regels.
I: En een roos is een roos is…
G: Pardon?
I: Laat maar. Hoe krijg ik in hemelsnaam een baby op een pasfoto?
G: Daar zijn allerlei voorschriften voor.
I: Dat bedoel ik.
G: Pardon?

Ik: Goedemiddag. Ik wil een pasfoto laten maken van mijn dochter.
Fotografe: Dat kan. Uw dochter mag plaatsnemen op het krukje.
I: Mijn dochter is drie maanden oud.
F: …
I: Zij kan nog niet zitten.
F: U moet haar zo neerzetten dat het net lijkt alsof ze zit
I: Dus geen afspiegeling van de werkelijkheid?
F: Pardon?
I: Laat maar.
F: Uw handen mogen niet zichtbaar zijn op de foto.
I: Maar hoe moet ik haar dan vasthouden?
F: Zodanig dat uw handen niet zichtbaar zijn op de foto.
I: …
F: Haar ogen moeten open zijn.
I: Maar ze slaapt.
F: Dan moet u komen als zij wakker is.
I: Maar zodra we rijden slaapt ze.
F: Dan moet u haar wakker maken.
I: Babies die slapen worden niet zomaar wakker.
F: …

Eva: wèèèh
I: Ah, ze is wakker!
F: ‘klik’.
I: Is hij gelukt?
F: Of u moet willen dat ik een móóie foto van haar maak.
I: pardon?

dinsdag 26 mei 2009

Hoe ik van de ene op de andere dag een moeder werd


Moeder word je niet door een bevalling. Tien weken na de geboorte van mijn dochter stap ik nog altijd achter de kinderwagen rond als een ‘meisje met kind’. “Kijk mij. Vinden jullie het ook zo gek om mij achter een kinderwagen te zien?”
Nee, zo bleek vanmorgen. Een man op de fiets riep mij vrolijk toe: ‘dag knappe moeder’. Ik stond even stil en riep nog net voordat hij om de hoek verdween ‘dag man op de fiets’. Of hij knap was, of vader, had ik zo snel niet kunnen zien.
‘Dag knappe moeder.’ Van het ene op het andere moment ben ik een moeder geworden. Geen knappe vrouw, geen knappe historicus, geen knappe dichter, maar een knappe moeder. Gek is dat: nog nooit heeft iemand ‘dag knappe dochter’ naar me geroepen, terwijl ik toch mijn hele leven al een dochter ben. En dat terwijl iedereen weet dat ik een dochter ben, terwijl in mijn kinderwagen ook een zak aardappels had kunnen liggen.
Onlangs las ik een kort bericht in de krant: ‘onder de slachtoffers van de schietpartij was een moeder met haar kind’. Misschien was zij een zakenvrouw, een echtgenote, een kunstenares, een minnares. Natuurlijk, zij was óók een moeder, maar dat wist ik al. De journalist zou anders ongelijk hebben gehad toen hij ‘haar kind’ schreef. Toch dichtte hij haar het predikaat ‘moeder’ toe. Het drong langzaam tot me door: als ik nu dood ga, ligt er geen vrouw in een kist, maar een moeder.
Ben ik dan niet meer dezelfde sinds de geboorte van mijn dochter? Mijn middeleeuwse onderzoeksobjecten zouden wel raad weten met deze materie: ‘moeder’ is volgens hen een connotatieve term. Hij verwijst niet alleen naar de essentie van zijn onderwerp, maar ook nog naar iets buiten die essentie: een kind. Ik ben volgens die theorie dus niet in essentie een moeder, maar alleen in relatie tot mijn dochter. Die dan weer niet in essentie een dochter is, maar een mensje (want ook ‘vrouw’ is geen essentiële term, maar verwijst naar een man. Zou het nog zinvol zijn over 'vrouwen' te spreken als de man zou worden afgeschaft, zoals sommige bijensoorten al hebben gedaan?).
Toch denk ik niet dat de man op de fiets mij knap vond in relatie tot mijn dochter. Hij vond mij gewoon een knappe moeder. Ik kan er niet omheen: vanmorgen ben ik moeder geworden. QED.

maandag 27 april 2009

Hoe ik van de ene op de andere dag een blogger werd

Bloggen is voor hippe mensen. Zoals zus en schrijfster L die zich in het grootstedelijke A vestigde, een i-pod bezit (en een i-phone op de koop toe) en die huizen vindt alsof het oude schoenen zijn. Zoals vriendin S die in een oud stadspandje woont, journaliste is en elke week naar tenminste één concert gaat. Zoals R die elk jaar vrijwilliger is op de uitmarkt, en geregeld strijd voert voor milieudefensie met gevaar voor eigen leven en werkstraffen. Maar ik – historica en filosoof (of beter: filosofoloog) – ben allesbehalve hip. Na mijn studietijd in provinciestad N ben ik afgedropen naar Brabant, naar het kleine plaatsje V, waar ik woon tussen de plattelanders en de rijkgetrouwde huisvrouwen met boodschappen-autootjes. Ik lees elke dag een papieren krant (en niet eens de NXT variant daarvan). Ik heb geen i-pod, geen i-phone en ik heb nog nooit een MP3’tje gedownload. Ik weet niet eens hoe het moet. Mijn dagen breng ik door met mijn neus in middeleeuwse manuscripten, meestal niet op cd-rom, maar op ouderwetsche microfilm. Of ik lees boeken en poëzie, terwijl ik nog geen vijftig ben. Ik ben een koffie-snob, maar heb niet eens een volwaardig Wespennest in de buurt (deze zin is gecensureerd door de Reclame Code Commissie). Vanaf vandaag mag ik mij echter ‘hip’ noemen: ik blog, ik blogde, ik heb geblogd. Mijn naam is Femke Kok en ik ben een blogger.