maandag 12 januari 2015

Dus ik denk.

Vanmorgen keek ik de eerste aflevering van een nieuwe serie Dus ik ben (11-01-2015), waarin Stine Jensen op zoek ging naar een antwoord op de oude filosofische vraag of wij ons denken zijn en waarin zij ook een uitstapje maakte naar de leer van de nondualiteit. Het nondualisme stelt in tegenstelling tot het dualisme dat alles een is en dat alles vanzelf gebeurt. Dat idee (een gedachte trouwens!) zou leiden tot rust, acceptatie en ontspanning. Hoewel ik het hier verwoord in de vorm van een propositie zou  nondualiteit vooral een ervaring zijn, losgezongen van welke toevallige gedachte dan ook. Het werd een schurende, soms ergerlijke, maar ook opwindende en fascinerende aflevering waarin Stine langsgaat bij een hoogleraar boeddhistische filosofie, de kundalini-yoga, een nondualistische levenscoach en ten slotte de drug (ook wel geneesmiddel genoemd) adyashanti.

Ben ik mijn gedachten?
Wat deze aflevering voor mij extra fascinerend maakte is dat ik net als Stine Jensen een filosoof ben, die altijd maar denkt en denkt (en leest en leest) en daar ook nog veel plezier aan beleeft, terwijl ik me sinds 2011 tegelijkertijd bezighoud met meditatie en yoga (meditatie in beweging) om me zo nu en dan te bevrijden van die stroom aan gedachten. Bovendien heb ik een immense weerstand tegen ‘zweverij’. Voor mij geen yoga-docent die zegt ‘laat de God in je neerdalen’, want ik gil rennend weg. De aflevering van Dus ik ben stelde mij dan ook danig op de proef.
Er kwamen vele mensen aan het woord, yogi’s, coaches en hoogleraren, die met behulp van gedachten uit wilden leggen dat wij onze gedachten niet zijn. Het ‘zelf’ is slechts datgene waar die gedachten doorheen gaan, of wat die gedachten ontvangt en weer laat gaan. Onmiddellijk overviel mij de gedachte dat het onderscheiden van een zelf en zijn gedachten op zichzelf nogal dualistisch is. Als alles een is, dan maken ik en mijn gedachten deel uit van diezelfde eenheid. Nondualisme kan dus niet het idee zijn dat ik mijn gedachten niet ben, maar slechts het idee (pardon, de ervaring) dat ik noch ik noch mijn gedachten ben.
Het idee dat ik mijn gedachten niet ben is wel een van de grondideeën achter mindfulness, een seculiere meditatie-stroming gebaseerd op het Oosterse Vipassana, en het vindt ook in de hersenwetenschap en de psychologie veel weerklank (als ik mijn gedachten ben, dan zou ik immers niet kunnen veranderen met behulp van cognitieve gedragstherapie). Ook iedereen die wel eens gemediteerd heeft zal erkennen dat tenminste een deel van het bewustzijn niet denkt, maar observeert. Een meta-niveau dat zelf geen gedachten produceert (ook al observeert het gedachten zoals ‘er is een meta-niveau in mijn bewustzijn dat observeert en zelf geen gedachten produceert’ en ‘dit is trouwens ook een gedachte’ en ‘hé, dit ook!’ en ad infinitum).
Maar als ik mijn gedachten niet ben, wat ben ik dan? Het antwoord moet volgens sommigen zijn: niets. Zelfs geen doorgeefluik. Misschien ben ik wel heel Cartesiaans als ik nu vertwijfeld uitroep: ‘maar wie denkt er dan?’ Ik, me dunkt. Een observatiepost met gedachten (o ja, en een lichaam).

Meditatie & Yoga
Wat mediteren en yoga mij brengen is geen nondualisme, noch het ‘pure zijn’ of het weerstandsloze leven. Het brengt me zelfs geen gedachteloosheid. Meditatie leert mij allereerst dat gedachten (maar ook gevoelens) maar één ding zijn in mijzelf. Het zijn interessante, soms leuke en opwindende, soms vervelende en ontwrichtende dragers van inhoud, die komen en ook weer gaan. Mediteren leert me dat ik ze niet zo serieus hoef te nemen als ik daar geen zin in heb (een gedachte trouwens!). En dat wat nu onverdraaglijk lijkt min of meer vanzelf ook weer weggaat (hetzelfde geldt helaas voor wat nu absoluut fantastisch is, dat wordt voor het gemak wel eens vergeten).
Yoga leert mij verder dat ik behalve gedachten ook een lichaam heb, of ben, en dat mijn lichaam op allerlei manieren invloed heeft op mijn welbevinden (en andersom). Als filosoof opgegroeid in een Cartesiaans-dualistische maatschappij (met zijn waardering van intellectueel werk boven hand- en lichaamswerk en van het IQ boven het EQ, om maar een paar voorbeelden te noemen) was het voor mij nog niet zo gemakkelijk om in te zien dat mijn lichaam meer is dan een ondersteunend mechaniek voor mijn intellect.
Wat meditatie me vooralsnog niet leert is dat ik bewust gedachteloos zou kunnen zijn. Want als ik zonder gedachten was, zou ik die toestand dan niet opheffen zodra ik me daarvan bewust werd (‘hé, ik ben zonder gedachten!’)? Er kunnen veel gedachten langsdrijven en weinig en die gedachten kunnen me veel of weinig doen. Maar ben ik niet alleen maar gedachteloos in mijn allerdiepste slaap of onder narcose, dus wanneer ik niet bewust ben? Het gedachteloze bewustzijn heb ik nog niet ervaren.
Ook de yogi’s in Dus ik ben zijn trouwens bepaald niet los geraakt van gedachten door hun spirituele praktijk. Ze houden er misschien andere gedachten op na dan voorheen. Een voorbeeld is de gedachte dat wanneer iedereen nondualistisch was (dacht?) er minder geconsumeerd zou worden. Maar waarom zou ik de gedachte ‘ik moet minder consumeren’ serieuzer nemen dan de gedachte ‘ik wil graag een nieuwe yoga-mat, omdat ik dan pas echt zen kan worden’? Wanneer je de gedachte serieus neemt dat gedachten niet serieus genomen hoeven te worden, verandert er in feite niets.

Ervaren en denken
Een moeilijkheid is natuurlijk dat het steeds gaat over gedachten, maar dat het eigenlijk zou moeten gaan over ervaringen. En dat lijkt niet hetzelfde te zijn. Het observatiecentrum in mijn bewustzijn denkt niet, maar het ervaart wel. Was dat niet zo, dan zou ik er ook geen herinnering aan kunnen hebben (vergelijk dat maar eens met een narcose). Het probleem van een ervaring is echter dat zij ontsnapt aan een beschrijving, omdat ze steeds wanneer we haar proberen te vangen verandert in een gedachte. Dit onvermogen om een ervaring uit te leggen zonder verstrikt te raken in rationalisaties die haar geen recht doen, deed me denken aan een klein boekje van de filosoof en zenboeddhist Jan Bor: Wat is wijsheid? Een filosofische zoektocht. Daarin citeert hij de Franse filosoof Bergson als volgt:

Als we de definities van de metafysica en de opvattingen over het absolute onderling vergelijken, bemerken we dat de filosofen het ondanks hun ogenschijnlijke meningsverschillen eens zijn over het feit dat er twee fundamenteel verschillende wijzen bestaan om een ding te kennen. De eerste houdt in dat men om de zaak heen cirkelt; de tweede dat men erin binnentreedt. De eerste hangt af van het gezichtspunt dat wordt ingenomen en de symbolen waarvan men zich bedient. De tweede neemt geen enkel gezichtspunt in en steunt op geen enkel symbool. Van de eerste kennis zeggen we dat deze zich tot het relatieve beperkt; van de tweede dat ze, waar mogelijk, het absolute bereikt. (p. 21)

Wat hier onderscheiden wordt is kennis door middel van rationele analyse en kennis door middel van de ervaring. ‘Je dringt erin door en valt er via een intuïtie mee samen’, zegt Jan Bor over de ervaring. En ook dat de ervaring datgene is ‘wat in de grond van de zaak voorbijgaat of voorafgaat aan het denken en een zaak van het hart is’. Bor schrijft nog veel meer zinnige dingen, onder meer over de ervaring van de muziek, maar daarvoor raad ik u aan zijn boekje te lezen.
Het punt is nu: ook bij de nondualisten in Dus ik ben gaat dit moment aan het denken vooraf en volgt dus op de ervaring de gedachte, want ook zij kunnen achteraf niets anders doen dan hun gedachten over die momenten laten gaan. De pijnlijke verwarring en mijn irritatie bij het zien van deze aflevering van Dus ik ben werden veroorzaakt door hun bloedeloze pogingen om met behulp van rationele constructies de zogenaamd nonduale waarheid te formuleren dat deze rationele constructies duaal zijn, en dus een ‘belemmering’. Geprobeerd werd het onzegbare te zeggen.
            Maar wat moeten we hier nu mee? Moeten we proberen alle gedachten los te laten en ons onderdompelen in de ervaring? Maar worden we dan niet apathisch en ineffectief? Zelf (pun intended) moet ik bekennen dat ik weliswaar die momenten van pure ervaring koester, maar ook het denken dat erop volgt. In tegenstelling tot vele Oosterse filosofen en de Stoa denk ik niet dat ik mijn geluk ga vinden in onthechting. Juist in de hechting ervaar ik mijn levenszin. Ik hecht aan mijn geliefden, aan mijn kinderen, aan de filosofie, aan yoga en meditatie (en stiekem ook een beetje aan mijn perperdure yoga-mat), aan sport en ja, soms ook aan mijn gedachten. Een ander citaat dat me te binnen schiet:

Leugens en calomniën, bijbel en geschiedvervalsingen hebben de wereld onverstaanbaar gemaakt en men vraagt zich af of er nog enige mogelijkheid bestaat om uit te stijgen boven de mengelklomp. En zie. Plots zingt het vogelijn en is er een kleine daad in een vergeten hoek van de aardbol die ons sterkt, omdat zij de dingen weer binnen de eigen grenzen doet vallen: mijn gedicht in de stinkende schoen van een gek. (Tip Marugg, De morgen loeit weer aan, p. 12)

Daarom hecht ik aan de dingen waaraan ik hecht: omdat zij de vogelijnen doen zingen in mijn mengelklomp en in ons brandende universum. De pijn van hun eventuele verscheiden durf ik wel te dragen, zolang hun bestaan aanleiding geeft om voor dit ‘universum’* te blijven vechten. Mijn gedachten blijven komen en gaan en ik hoef ze niet serieus te nemen. Als ik daar geen zin in heb.

*Warum es die Welt nicht Gibt van Markus Gabriel is pas de volgende titel op mijn leeslijst.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten